vrijdag 17 december 2010

IJstijd

Hoe zij beweegt,
hoe zij in telkens weer
of wat haar opnieuwt

in sierlijk,
de bewondering is
van harde stilte

en haar uitsterven
aan de rand van wit,
is waar zij in zichzelf
achterblijft.


GJB


uit 'Diep in het seizoen'
Uitgeverij P, maart 2007

IIstijd

IIstijd

zondag 28 november 2010

Moby

Als het station hen heeft uitgespuwd als een vaart volk, kunnen ze blindelings naar huis. Massa van zij die weten waar naartoe, omdat ze dit bijna dagelijks doen. Schimmen die zich haasten tegen het uur om zich terug aan thuis te geven. In de rook van de winter, je kan hen volgen op weg naar waar zij zich behaaglijk voelen. En uitgerekend op een vrijdag nog wat sneller, omdat daar het weekend lonkt. De bijna looppas over een graad onder nul. Maar niet dat je van sneeuw vreest: zij gaan vallen.
Anderen, die met de voeten nergens geraken, zijn in staat tot geduld en wachten. Hopend dat de bus, dat de auto hen oppikt. Is daar manlief, volgt de kus, rijden zij zichzelf weer tegemoet naar een huis achter slot.
Nog anderen, alleen met zichzelf, verlichten stilstaan met muziek. Hun hoofd, dat het op en neer moet gaan, heeft Moby hen aangeleerd. En zo de buurt, zo de drukte van een kom vol lawaai, zo de neon van de beat. Ingeduffelde dagen met allemaal dezelfde koppen. Je kan denken: de terreur van de dagen met hen op loop en dat stilte in deze tijd geen kans maakt de straat over te steken.
En bij de ochtend hetzelfde, zij het omgekeerd. Begint aan de ingang het uur dat hen slikt, de trein rond hun nek, de overbelichting van hun lot. En vertraging een drama. Ook nog het vloeken dat vijf minuten iets is dat lang duurt. En als de trein binnenloopt van hun bestemming gaan zij de grens over van moeten gaan werken.
Soms, als je stil staat bij wat je ziet, ze houden dat al jaren vol, is daar het besef dat wij gevangen zitten in ons. Niet eens bij machte niet op te staan, doen wij de schoenen aan om te lopen in alle dagen die hetzelfde zijn. Robots. Dus niet dat er verandering komt.
Op het perron buigen wij het hoofd voor de tirannie van gaan en komen. De aflossing van onszelf: spoedig als een massale evacuatie naar Brussel of Gent en dat steeds terug. En al ligt het buiten wit, wij zitten niet in een sprookje omdat alles nu eenmaal zó moet. Als kamers door de vrieskou ochtend, nooit kunnen we een streep trekken onder de bliksem van onze plicht.

GJB

zondag 22 augustus 2010

Klara

Zondag is van elkaar de stilte verdragen, de spraak op nul zetten, de geur aan koffie laten. Het is ook weten dat zoiets goed is in een wereld die helemaal naar het lawaai is. Tijdens de gewoonte van de week ligt stilte meestal in de kleinste hoek van een kamer. Vandaag vult het een heel huis. Zodat alles nu na de woorden valt. De gedachte daaraan nestelt zich in een boek om te lezen. Een dag, na zes dagen op een rij. Als je zwijgt heeft het huis zichzelf aan de lijn. Ook nog: een bel van een beeld dat de middag niet ontploft in het gedicht dat je zonet las. Sla je een blad om, kan je hopen dat de tijd aarzelt om morgen weer de hort op te gaan. Ja, er is rondgang, maar dan zonder voeten. We bestaan in een seizoen van een kat op de middag.
Buiten is het geel en de bomen. Voor zover ik weet komt de nacht niet meer uit de grond. Het ergste gehad. En de wind die zich aan een tak houdt zonder bewegen. De wereld komt bij, maar dan leger.
Zie ik iemand, lopen de mensen ver uiteen. Dat je denkt: ze hebben een naam die je kan roepen in de woestijn. En dat ik beneden wordt van wat ik daarboven zie, waar de verdiepingen slapen in de wolken krijt een vliegtuig zijn lijn. Het moet zijn dat we vandaag kunnen dromen van een paar beelden eeuwigheid. Zoals intussen, zoals alles dat bewaakt wordt van zoemen in de lucht. Valt de koperen klokslag, lijkt het daarna weer jaren geleden dat wij iets hoorden. Zo dat wij met de bladwijzer warmte steken in ons lijf. Alles harmonie en morgen is voor later, veel later. Geborgenheid herinnert zich mij.
Als de ogen even willen slapen zijn wij het allang eens met ons huis. Als vrienden voor het leven, als muziek maar niet te luid. Klara heeft het over Chopin en of dit dan geluk is. Maar een strijd die daar aan voorafging: ik in een kamer, de winter naar het verleden, de wijn eindelijk in de dorst van het woord even. En dat ik deze morgen een dag aantrok die steeds dichter bij thuis valt.


GJB

woensdag 2 juni 2010

EEN HEEL JAAR AUGUSTUS

Na Eyjafjallajökull. Dagelijks zie je ze weer vertrekken. In hun koffers zit elke uithoek van de wereld om aan de verschillende bestemmingen van hun reis te voldoen. Mét zonnebril, want minstens is er de vlucht naar een zomers verlangen. Ook nog met het gekneusde leven aan het raampje graag, want boven de wolken wordt de sleur van de schouders gelicht, willen ze het theater van hun eigen hemel zien. Zo zullen zij duren over een afstand om tegen elkaar te zeggen ik ben gelukkig vandaag. Want wat wenkt er meer dan het zicht op een uitgestelde horizon. Dus niet dat je hen kan zeggen: je kan niet gaan naar waar je ooit nooit zult zijn. Illusie. Ze vertrekken maar komen nooit écht aan. De waan van kalendergeluk, van dagen die op hen lagen te wachten. Al in april of mei is het een heel jaar augustus.
Je vraagt hen af: kennen ze hun vlucht, kennen ze de wet dat geen mens aan zijn eigen zwaartekracht ontsnapt? Je ziet ze denken: ik heb mezelf mee om mij helemaal achter te laten, om daar iemand anders te zijn dan anders. Om daar te doen aan onvervulde dingen, om daar de ochtend blauw aan te raken. Om daar op de andere zijde van het bestaan te liggen en er te zwemmen in een eiland vol geluk. Als een mens in de mensen. En ’s avonds vier sterren op het bord na het bubbelbad.
Maar als ze daar dan, na uren waar ze absoluut wilden zijn, aan het bloedhete zand raken, is het tegendeel reeds met hen klaar. Want nooit is iemand meer van zichzelf dan als hij elders is. Nooit is hij er iemand anders dan dat hij gewoon is. Omdat er voor hem geen ontsnappen is, omdat hij blijft wie hij is al reist hij met zichzelf de wereld rond. Omdat hij ginder na een paar dagen wil weten hoe het thuis is. Omdat hij ginder met de vraag blijft zitten wat zoek ik, wat vlieg ik achterna. De waarheid dat er niets op zijn eigen ik rijmt.
Want reizen confronteert een mens met zichzelf, met zijn eigen vreemde eenzaamheid die hij, paradoxaal genoeg, met reizen wil ontvluchten maar waarin hij nooit kan slagen. Je kan denken: ook in het hiernamaals zal zijn koffer klaarstaan, al is hij dan definitief ter bestemming.
Het is een ochtend als iedere andere ochtend en zo schuiven ze aan. Paspoort graag. Maar niet dat dit hen zal verplaatsen. Ze blijven hier. In het oog van zichzelf, in de schaduw van later. Maar wel met een goedlachs gelaat, met een hemd van kleur meneer dat het gedroomde jaar van veertien dagen is aangebroken.


GJB

dinsdag 11 mei 2010

EEN BLOEDGROEP VAN ZIJN

Overzichtstentoonstelling van Ed Templeton
The Cemetery of Reason
datum 25.04.2010
auteur Geert Jan Beeckman
rubriek Beeldende kunst

'The Cemetery of Reason' is een overzichtstentoonstelling van de Amerikaanse kunstenaar Ed Templeton (°1972). De kunstenaar brengt meer dan 1.200 foto's, schilderijen en sculpturen die hij de afgelopen vijftien jaar creëerde. De tentoonstelling focust op zijn eigen leven en dat van de mensen die hem omringen. Hij portretteert zichzelf en zijn vrouw Deanna, vrienden, familie, en de vele mensen die hij ontmoet tijdens zijn skateboard tournees. Ook willekeurige straatfoto's zijn zeer present aanwezig in zijn werken. Dikwijls beschrijft Templeton zijn werk met anekdotes, gevoelens en gedachten om de bezoeker een verdiepend beeld te geven. Een verhaal dat het autobiografische overstijgt en sociaal- maatschappelijke fenomenen zonder schroom noch vingerwijzing blootlegt.
Voor UrbanMag bracht ik een bezoek en kwam danig onder de indruk van ’s mans werk.
Het gaat om beelden, een lijn door de stad. Eenvoudig en daarom geniaal. Een fotoreeks die Templeton tijdens het onderweg zijn in de auto met een camera maakte. Als een passant die andere passanten vastlegt. The Second Pass. Je komt langs en je gaat mee in het verhaal tot je er niet meer uit weg kan, want het gaat ook over jezelf. Het wervelt en de kunstenaar is snel en spontaan, hij bezit het oog dat niet meer toe kan in de hypnose van het vluchtige. De passie van zijn afstand. Ook nog de onrust dat er te weinig uren zijn in een dag die clair-obscur begint. Foto’s lijken ouder dan het land, wie is meegegaan heeft de koers van zijn leven tot aan het einde bepaald. Ze praten je terug, vertellen dat Californië ver is als je niet in Californië woont. En wat daarbuiten ligt op een zondag: geschilderd verdragen mensen meer stilte van elkaar. En dat daar iemand zijn oor legde op de aarde om te raken aan het hart van het detail. Ed Templeton: een chroniqueur van wat mensen menselijk maakt, ook als ze eens niet in beeld zijn. Zo, dat hij voor hen een leven opeist in de tijd. Je zou er misschien aan voorbij willen gaan, maar niet dat dat lukt. Hij maakt in je hoofd een plaats vrij om te onthouden. Zijn spat: een bloedgroep van zijn.

Over een stad die weegt op de mensen, over wat deze poëzie vermag met het tijdloze. Zelfs in kamers heerst het rumoer van de voorbijganger die altijd komt en de kaars die blijft branden aan twee kanten. In kroegen zeven tv’s om Amerika weer te geven zoals het moet, maar buiten ligt de waarheid op de stoep. Wat rijmt smaakt naar verschraalde drank.
Hij die dronken is loopt het zwarte gat in van zijn bestaan, hoopt zijn geheugen niet te verliezen al is alles aan hem fataal en volgt na de klim het dal. Want de dagen vorderen alle andere dagen op, maar omdat hij het dagelijks ziet, weet hij dat niet. Hij zingt waar hij de verte uitstapt en nadien wordt, nog net te beschrijven van een verdwijnen tot niets van wie hij was. Dit is niet zomaar gaan slapen, dit is zijn val huiswaarts.
Wat ons verder leidt naar het contrast: op borden de slagzinnen van de maatschappij, hoog in de lucht om te voldoen aan de droom. Men leest af en God kijkt mee, een kruis om te dragen, want men gelooft dat het ooit beter wordt. Men gaat en komt, maar men wijkt nooit ver af van een verdroomd Amerika dat in werkelijkheid averij heeft opgelopen. Wat opraakt wordt door een oude winkelkar verder geduwd, raakt vast in de kloof tussen arm en rijk. De blessure daarvan, en het verleden dat zich ophoopt in de straten. De tijd Amerika. Van fictie dat zich bezeerde aan de feiten.

Teenage smokers en Homeless in één zin, maar waar men in volhardt, is het optimisme dat men prijst: for sale 39$ only. Je kan zien: de kunstenaar legt in mensen de veerkracht en het kwetsbare dat ze niet gelogen zijn, zo dat hij met de realiteit alleen uit de voeten kan als hij ze naakt mag maken. Zijn poëzie in dubbeltijd, ook letterlijk. Achter de hoek wordt de blik vlees en vlees is het mooiste. Allison, Mimi, Jamie, Deanna…er moeten ogen en handen zijn die weten dat zij zacht zijn als hun geslacht. Er moeten mensen zijn die hen graag zien in het gezicht van ons allen (ook het publiek weet dat) met daarachter de eeuwige wet van marmer. De sluitertijd tot wat hen vereeuwigt: blijven staan is de klik om aanwezig te blijven. En glimlachen en kussen want er is ook hoop, al is er geen jaar te verliezen. Wat hen dooradert eindigt ooit in vingertoppen.

Dan verder omdat het land groter is dan de engte van een steeg. Faith Fear/Fear Faith (God cares) in een witte zaal omdat voor de kunstenaar dit zijn kerk is om alles in stand te houden waar mensen nooit voorbij zullen zijn. Niet dat hij iets dichten moet met geluid, maar je blijft hen horen. Templeton weet goed dat hij hier met de draad verder moet waarmee hij begonnen is. Wat hij vastlegt: het universele in het particuliere. Spiegelt hij ons de wreedheid en het absurde van religie voor, dan heeft hij het ook over zichzelf als hij losbrandt. Vader is water in de vrees voor diepte, moeilijk is zijn jeugd in de afrekening met vroeger. De opvoeding een hand dat wil verdrinken, onder een mozaïek van fundamentalisme heerst het drama. Maar alles in geel, blauw, groen of rood. Alsof hij er nooit nog onkleur wil aan toevoegen. Je voelt het zo: confrontatie is een woord dat je midscheeps raakt. De sculptuur is scherp, Map of the inner war, van graffiti op je ziel. De opzet, dat de kunstenaar maar één iemand voor ogen heeft: ons.

Dit met de soundtrack van Sonic Youth, de ravage van Bush, de Beautiful Losers van een generatie. A Clusterwork van wat de wereld met je doet. Hoe hij de nacht zet op doek: de essentie van bestaan is de suggestie dat de dingen je kunnen overkomen. Ook nog met de vaststelling dat iedereen, iedereen kan zijn en wat hij daarmee doet. Verbondenheid. De knipoog naar Egon Schiele, de acid van L.A. De porno van Bukowski, de maagd in een zee van groen. Het loopt uiteen maar het hoort bij elkaar als een spot op onze natuur. Geen reflectie is Templeton vreemd. En wat deze duizendpoot misschien nog het meest heeft bedoeld: een tentoonstelling als levend wezen. Organisch dat je ziet, hij laat toe, hij overstijgt de wereld van het individu. De conclusie: je hoopt dat Templeton doorgaat met zijn kunst. Een laatste foto sluit dan ook niets af. Geen ogen, geen adem, geen hartslag en al zeker geen tijd. Hij doet je meenemen wat je niet kan achterlaten: het leven zelf.


ED TEMPLETON - The Cemetery of Reason
nog tot 13/06/2010 in het S.M.AK.
open di-zo van 10-18 u.

zondag 18 april 2010

Het repertoire van een eigen bestaan

Interview met Geert Jan Beeckman
Het repertoire van een eigen bestaan
door Jeroen Dera


Naar aanleiding van je debuut Diep in het seizoen schreef Alain Delmotte op Poëzierapport: "Het voordeel om te debuteren op middelbare leeftijd? Dat je het, op die leeftijd, zo stilaan begint te weten. Dat je een en ander doorziet en een en ander voor bekeken houdt. Dat je eigenlijk nog maar weinig hoeft bij te leren: het voornaamste werd je toch al afgeleerd." Hoe sta je zelf tegenover deze woorden?

Ik denk dat Alain Delmotte ergens een punt heeft als hij de voordelen opsomt van debuteren op latere leeftijd. Dit in de zin van dat niemand gediend is met een auteur die te vroeg van stapel loopt. Hij die staat te trappelen van ongeduld en stinkt van ambitie kan bijn eerste worp de mist ingaan. Dus niemand heeft baat bij een onvoldragen debuut. Het geduld dat de dichter aan de dag moet leggen voor het schrijven van goede poëzie, is eveneens het geduld om niet te vroeg te publiceren. Voorbeelden genoeg in de literatuur. Een debuut moet verantwoorden dat een dichter pas publiceert als zijn poëtica er klaar voor is. Zo niet, dan heeft het weinig zin. En ook: een debuut is eenmalig. Zorg dat het goed en correct is. Een dichter moet de kans niet vergooien door zijn eigen woorden te snel in een bundel te willen zien. Maar goed, of dit dan zozeer met een zekere leeftijd te maken heeft, wil ik hier in het midden laten. Er zijn immers altijd verschillen. In ieder geval mag ik van mijn debuut tevreden zijn met het winnen van de Herman de Coninckprijs 2008. Het was een mooie binnenkomer in de Vlaamse letteren.

Een hamvraag die wij dichters vaak stellen, is wat zij precies verstaan onder goede poëzie. Wat is jouw antwoord?

Bij poëzie gaat het mij om het onzegbare zegbaar te maken. Dat is mijn streven. Ik zeg ‘streven’, omdat dit het hoogste goed is dat een schrijver of andere kunstenaar kan bereiken in zijn of haar doen. Deze vaststelling noopt mij te zeggen dat wie dicht, of anders aan de kunst is, veel nederigheid aan de dag moet leggen. Je schiet, met andere woorden, steeds tekort in het bedoelde. Maar dat is nu juist het interessante en het boeiende eraan. Het is niet alleen deze zoektocht naar het meest benaderbare die mij bevalt, het schrijven van poëzie maakt van mij welhaast een completer mens. Het breidt als het ware het repertoire van mijn eigen bestaan uit.
Verder vind ik dat goede poëzie altijd moet proberen het universele achter het particuliere te tonen. In mijn eigen werk probeer ik zoveel mogelijk aan dat gegeven te appelleren en inhoud te koppelen aan taalmomenten met een blijvende ervaring. Dit alles moet de lezer aan het werk zetten om een eigen invulling te geven aan het gedicht. Daarom vind ik het niet onbelangrijk dat de lezer zich, tot op zekere hoogte, in het gedicht herkent.

Is er een traditie waarin je je probeert te scharen met je poëzie?

Als ik de recensenten van mijn eerste bundel mag geloven, behoor ik tot de romantici en de traditionelen. Dat is mij echter te kort door de bocht en te beperkt van oordeel. Ik denk dat mijn poëzie zich niet zomaar laat opsluiten in een traditie. Daarvoor is ze mij te eigenzinnig van idioom. Maar goed, ik schrijf en dat is alles en een dichter geeft altijd maar de helft. Wat de lezers of de critici met de andere helft doen, de beoordeling, dat ligt buiten jezelf.
Natuurlijk snijd ik als bijna alle dichters wat romantiek aan, maar om mij bij deze direct bij een strekking in te delen? Nee. Daarvoor is poëzie te veelzijdig om er niet aan te doen en te blijven steken in een vakje. Ik knip geregeld het richtsnoer van mijn betekenissen en taal door om bewust niet bij een traditie te horen. Want wil iedereen toch niet wat originaliteit nastreven? Misschien kan ik zeggen dat mijn werk van een persoonlijkheid is waarbij de dichter via zijn gedichten tracht te achterhalen wat aan hemzelf en bij uitbreiding aan het leven ontbreekt. Soms aanschouwend, soms van een bedrieglijke abstractie, met de ongrijpbaarheid van het bevreemdende. Veel meer dan dat ik door weinig uit te leggen veel wil uitleggen, valt er niet over te zeggen.

De laatste jaren beginnen steeds meer dichters te experimenteren met digitale vormen. Hoe sta jij daar tegenover?

Digitale poëzie is misschien nu nog geen volwaardig genre, maar wel al een heel nieuwe manier om getuige te zijn van poëzie of om aan poëzie te doen. Het is een manier om een vinger aan de pols te houden, hoe poëzie zich kan ontwikkelen met bijvoorbeeld de directheid van het net. Ook cd’s met verzen of andere digitale (beeld)vormen, doen zo zoetjesaan hun intrede. Op zich juich ik dat wel toe. Al was het maar om de simpele reden dat poëzie zich al genoeg in de slaapkamer van de literatuur bevindt, en dus gerust gediend is met een breder medium dan het traditionele boek. Dit alles zal met de tijd verworden tot nieuwe kunsten, geboren uit de traditionele schrijver en lezer, maar toch met een nieuw en bovenal ander publiek. De mogelijkheden lijken mij vrij onbeperkt. Maar er is natuurlijk ook een groot nadeel verbonden aan al deze evoluties. Iedereen kan tegenwoordig met zijn teksten naar buiten komen zonder dat daaraan een noemenswaardige kwaliteitsgarantie is verbonden. Iedereen doet wat hij wil, maar toch. Enige redactie is echt wel op zijn plaats. En ook: een boek in de hand is een fysieke bezigheid waarmee de schrijver en zijn werk tastbaarder blijft voor de lezer. Een niet te onderschatten vaststelling, me dunkt.

Dichter ‘zijn’ betekent meer dan alleen poëzie schrijven. Zo treden veel dichters op, houden zij er een weblog op na of doen zij redactiewerk. Wat doe jij zoal naast het schrijven an sich?

Ja, ook ik heb een bescheiden weblog. Een weblog met allerhande teksten, zoals dagboekfragmenten, columns en natuurlijk ook poëzie. Zie het als een manier van communicatie, van je eigen territorium uitbreiden, om jezelf onder het surfend publiek kenbaar te maken en te blijven. Ook nog Facebook, al is dat meer een prettige speeltuin waar je vrijblijvend kan vertoeven. Maar goed, al deze dingen dragen dus wel bij tot je eigen persoon, je eigen dichterschap. Optreden is natuurlijk van een andere orde, maar is zeker op tijd en stond nodig om in beeld te blijven. De mensen komen naar je toe en wie komt heeft interesse. Een andere manier van ‘dichter zijn’ vind ik vooral in reizen. Dichtbij of ver, dat maakt weinig uit. Al zijn er natuurlijk plaatsen waar je je meer aangesproken voelt dan ergens anders. Reizen heeft met ‘zien’ van doen. En laat ‘zien’ dan het voornaamste wapen zijn dat een dichter in zijn bezit heeft om de dingen te benaderen op hun detail of onderwerp. Ook de interesse in andere kunstvormen is een essentiële voedingsbron waaruit ik kan putten. In het verleden leende ik mij al eens voor een tentoonstelling waarin poëzie in relatie staat met beeldende of andere kunsten. Dat werkt zeer verfrissend en is van een niet te onderschatten inspiratie. In dat licht is het niet verwonderlijk dat ik verbonden ben met het Stedelijk Museum van Actuele Kunst (SMAK) in Gent. Ik schrijf regelmatig kunstrecensies voor hun weblog UrbanMag, en de tentoonstellingen zijn meestal van een hoog niveau. Ook de gesprekken met de kunstenaars zelf. Dat is mooi meegenomen. Zij getuigen meestal van een andere invalshoek en dat verruimt je blik.
Maar om op de kern van de vraag terug te komen: dichter ‘zijn’ is eigenlijk een voltijdse bezigheid met de voelsprieten omhoog.

Wat kunnen we het komende jaar van je verwachten?

Met Hersenneerslag staat er een nieuwe bundel in de steigers, al kan ik daar nog niet veel over kwijt. Laat ik zeggen dat het een ander werkstuk geworden is dan mijn eerste bundel. Normaal ook. Het zijn gedichten die ik nu kon schrijven. Niet gisteren of morgen. Want een mens schrijft zich maar op van een bepaald moment, je bent tenslotte alle dagen iemand anders. Van alle ikken die we geweest zijn en na elkaar. Wanneer de bundel het licht ziet, daar heb ik nog geen zicht op. In het najaar misschien, maar evengoed kan het begin 2011 zijn. En misschien begin ik wat met mijn columns en mijn recensies voor het SMAK. Ze zijn nogal poëtisch van aard en niet zelden krijg ik daar goede reacties op. Dus ja, wie weet zit daar muziek in. Voor de rest is er de hoop om her en der een optreden te versieren, want een podium is toch wel een biotoop waar ik graag verblijf om mijn ding te doen.



Auteur: Jeroen Dera
Gepubliceerd op 17 april 2010 in de rubriek Dichters

woensdag 14 april 2010

DEATH VALLEY

Dat aan kop van je dag een hoofd staat dat alles binnenlaat. Tot je steeds maar voller, zonder dat je nog leeg raakt. Dat je beseft het is een drama dat er niets nog te wissen valt. Zodat netvliesschade, kamergekte of een spiegel je dit laat zien. En het ergste van al: wij bezitten geen deleteknop, je wordt in zwaarte omgezet voor later.
En of zoiets aan de schouders hangt. Mannetje verte met in zijn krom geen ruimte meer, geen plaats om nog andere dingen voor het eerst te zien, te smaken, verwondering over uit te roepen. In knik met de vraag wat houdt ons aan het instinct, alles te willen opslaan met de gewoonte aan alles gewoon te raken. Als niet meer in staat te zijn iets kwijt te raken, te laten voor wat het is. Om weer onbevangen te kunnen beginnen aan een nieuw hoofd, aan nieuwe tijden van een eerste keer. Je wilt wel, maar niet dat het lukt. Je went aan alles tot je er moe van wordt en ouder dan je denkt. Je bent over halverwege al met voeten aan dat je tijd krimpt, zonder dat je iets achterna kan hollen of weer bij zijn begin kan vatten. Lopen als het verlangen naar iets nieuws maar dat weer het oude bekende zal bevatten. Fata morgana. Je gaat bedrogen slapen.
Vraag : waar zoek ik de wereld af? Waar is er een stilte die mijn archief leger maakt? Waar ligt de afstand van zien die mij opruimt tot waar ik weer verder kan? Waar ligt duizendmaal de tijd waar ik weer in kan?
Stof tot nadenken. Death Valley. Ook nog het verlangen naar wind als het soortelijk gewicht van leeg.
Maar je ogen. Ze blijven zien wat al gezien is. Als niets nieuws onder de zon. Als een dagelijks leven. Je vindt niet de knop om je af te zetten.
Als ik de mensen zie, alsof we allemaal klem zitten in hetzelfde hoofd. En daarna weer verder, weer iets zwaarder dan voorheen en ’s morgens weer die hypnose van het normale. Je gaat wel weg maar je neemt geen afstand en hoe zonde het is voor onze tijd. Zo dat we aannemen het is voor veel te laat in een choreografie van wat moet zijn. Mag je denken: zelfs in onze dromen lopen we gelijk. Gebogen.
Onder de loerhoek van het uur is er geen ontsnappen.


GJB

vrijdag 5 maart 2010

Fruit

Ik lees ze waren man en vrouw van elkaar, maar mochten dat niet echt zijn van hun tijd. Daarvoor lag tijdens een huwelijk hun naakte vel in de weg, een tijdperk, waarin bloot niet het fatsoen was van het leven. Zo was uitkleden in elkaar bijzijn uit den boze in eeuw dat ze moesten vergeten een lichaam te hebben. Deden ze dat niet, dan sloeg de onverbiddelijke censor toe van hun dagen.
Victoriaanse bladzijden. Van een witte huid nog een kloppende keel, tussen de benen nog een donker vermoeden. De schaamte die maar net de lust verdroeg. Je las enkel een tepel af in het museum.
Dus ging men in boeken om het geheim van zijn erectie te zien, of om haar open te halen tussen dij en spleet.
Nog zou het honderd jaar duren voor men het ongeconsumeerde bed ging proeven van vrijheid en blijheid. Wat gebeurde was donker, erotica als clandestiniteit. Men kwam wel klaar, maar nog niet die uitgestoken tong.
Boekjes om slechts met één hand te lezen als verborgen kamers. Zelfs Apollinaire moest ondergronds gaan als hij over kutten ging. Kutten die verborgen lagen als heiligdom tussen de heiligen. Binnensmonds.
Van lippen die slechts een gleuf lieten zien, van een glimp die ondoordringbaar leek. Je kon enkel aanraken op papier. Maar wat sloeg het om?
En al die lijven anoniem uitgegeven, dat sprak nog meer tot de verbeelding.
Ook nog met de illustratie dat een cover vol verfijning een verdorven binnenkant betrof. Die koorts dus, die bloedbaan door het lid, die winkeltjes dus van groezelige schrijvers.
Wat men nadien te weten kwam: het waren erudiete estheten die deze vunzigheid schreven, in handen van ernstige uitgevers die hun beste papier hadden voor het vurigste materiaal. Maar toch met het onderricht en de beleefdheid voor de vrouw. Ook nog met een knipoog.
‘Wanneer je je plezier hebt verschaft met het fruit van je geilheid, leg dat dan niet terug in de schaal zonder dat je zorgvuldig hebt afgespoeld.’


Vrijdag 5 maart 2010

GJB

woensdag 24 februari 2010

Joy Division

Als het wit is gaan we naar buiten om te zien hoe alles verzacht is door kleur en het is stil.Daarvan nemen wij dan een foto omdat foto’s de ongesproken woorden zijn van wat er achter schuilt: eerst angst, dan dood, tenslotte verdwijnen. Wij leggen vast en waar we grondeloos van doordrongen zijn.
Voetstappen brengen ons mee, tekenen scherp af waar we ons op verlaten. Afdrukken.
Het is de mooiste sneeuw van vandaag en een zondag om daar mee om te gaan.
De laag van wat schittert. Wij kiezen liever dat dan het echte leven.Iemand staat naar de einder te staren, maar begrijpt niet de reis die hij ooit moet maken. In heel het land ligt februari als dat bewijs, als de gedempte dingen die zich niet laten vatten.
Wie door de lens kijkt probeert verte op afstand te houden, want hij is verlegen en bang om naakt te zijn en markeert wat op datum en uur zal eindigen. Hij doet dat omdat hij weet dat het straks onverwacht zal komen. En dan?
Maar nog nu wil hij geen beperkingen kennen, geen liggen van overmacht, geen gekrompen oog voor zijn grens, geen lied dat stopt bij Joy Division. Hij wil vooral nog vrij zijn om te bezweren wat niet te bezweren valt, zeker nog niet de laatste foto maken die het einde van zijn dromen zou zijn. Omdat hij nooit zal weten wat aan de grond ligt van zijn stoppen, stapt hij verder om de wereld traag te maken.
Niet voortdoen aan wat ten einde loopt.
Als hij de afslag maakt blijft hij moeite doen om aan de hand van zijn eigen kant te blijven.Ontwijken, nog niet in de werkelijkheid vallen.
Het is dan dat hij gaat vergeten bij warm en haard. De winter op tafel, Irish Coffee. En later de luchtbel door zijn moedertaal.



GJB

zondag 7 februari 2010

Haiti

Als we aanschuiven aan de kassa nemen we het beurtbalkje omdat het straks aan ons zou zijn zonder verwarring. Ieder zijn pakje boterham. Een hele week eten en drinken op een band veroorzaakt een lange rij wachten. Wij staan daar als iedere zaterdag gehoorzaam aan het moeten van onze inkopen. Een uitstap voor sommigen en ook nog als schapen met een klaagzang dat het met de wereld niet goed gaat.
Hét adres van onze verminderde koopkracht vergezelt van gejammer: als we onze rekening zien kijkt iedereen naar de bodem van zijn geld en zegt dat het in Haiti ook erg is. Wij steken onze luxe weg en praten dat de wereld afrekent omdat het zo moet zijn. Want wij krijgen geen dak op ons hoofd en wonen niet in een land dat kan scheuren. Ook nog wegkijken als getalm, maar toch het dringen.
Denken we, zoals het heimelijk misschien zou kunnen, waarom steken wij niet iemand voorbij die te traag is naar onze winkeldag? Die arrogantie dus om ons gauw af te betalen.
Als die voor ons te weinig in beweging komt, zien we het uur sneller gaan en we moeten de wereld nog gaan redden op een middag. Wat we allemaal zouden kunnen doen:
een verwarmd terras gaan zitten, met de kinderen gaan ballen, met lekkere koek naar schoonmoeders gaan. Allemaal om het slecht te hebben natuurlijk en nu weinig op te schieten. Wat op de proef staat: het karakter van ons geduld.
Wij kijken toe met veel maar grijpen niet in, zijn traag van begrip als het over een ander gaat. Als nummers van het rijke westen handelen we in vlees, boter, een fles wijn. Welstand. Omdat niemand van ons honger heeft of een gebroken huis, is er andere ergenis. Met verwaande voeten aan maken wij een lelijk lawaai.
En is het dan nu eindelijk aan mij? Als van elkaar naar het betaalbakje. Ieder zijn code. Ieder met schuld aan het adres van iemand anders.



GJB

maandag 1 februari 2010

Lorca

Bart Vonck legt met de verzamelende gedichten van de Spaanse dichter Federico Garcia Lorca (1898-1936) getuigenis af van de volledige Lorca,van alle dimensies van zijn persoonlijkheid, de nadruk leggend op zijn complexiteit, om hem niet te vernauwen tot één dimensie.
Lorca, de grootste Spaanse dichter en toneelauteur van de twintigste eeuw, leidde een getormenteerd leven dat tragisch eindigde tijdens de Spaanse burgeroorlog toen hij door nationalisten vermoord werd wegens zijn progressieve pen en zijn homoseksuele aard. Dat zijn werk in het Spanje van Franco verboden was hoeft dan ook geen verwondering.
In het poëtische universum van Lorca wordt de link gelegd tussen de volkse cultuur en de vernieuwing van het modernisme en het surrealisme. Lorca was een veelzijdig talent die met liederen, sonnetten en andere versvormen aan de slag ging om een lofzang te zingen over het leven in zijn totaliteit.
Hij ging dan ook over het hele Spanje, het Joodse, het Arabische, het Christelijke. Al werd hij in zijn tijd niet altijd begrepen en hadden velen een eenzijdig beeld van zijn taal en zodoende een eenzijdige kijk op Spanje.
Zonde van zijn kunst dus, maar met deze uitgave is het aan ons om Lorca te lezen zoals je hem moet lezen, in als zijn complexiteit, in al zijn oden op leven, liefde en dood. Bart Vonck heeft met dit boek de vertaling gebracht die de Nederlandse lezer daartoe in staat stelt.
Dat de poëzie van Lorca vandaag nog relevant is, heeft te maken met het feit dat hij de dichter was van het eeuwige verlangen, het verlangen dat nooit wordt ingelost. Poëzie van een universeel gegeven kortom.


Federico Garcia Lorca
Verzamelde gedichten
Vertaald door Bart Vonck
Athenaeum-Polak & Van Gennep
874 blz, 39,95€