woensdag 2 juni 2010

EEN HEEL JAAR AUGUSTUS

Na Eyjafjallajökull. Dagelijks zie je ze weer vertrekken. In hun koffers zit elke uithoek van de wereld om aan de verschillende bestemmingen van hun reis te voldoen. Mét zonnebril, want minstens is er de vlucht naar een zomers verlangen. Ook nog met het gekneusde leven aan het raampje graag, want boven de wolken wordt de sleur van de schouders gelicht, willen ze het theater van hun eigen hemel zien. Zo zullen zij duren over een afstand om tegen elkaar te zeggen ik ben gelukkig vandaag. Want wat wenkt er meer dan het zicht op een uitgestelde horizon. Dus niet dat je hen kan zeggen: je kan niet gaan naar waar je ooit nooit zult zijn. Illusie. Ze vertrekken maar komen nooit écht aan. De waan van kalendergeluk, van dagen die op hen lagen te wachten. Al in april of mei is het een heel jaar augustus.
Je vraagt hen af: kennen ze hun vlucht, kennen ze de wet dat geen mens aan zijn eigen zwaartekracht ontsnapt? Je ziet ze denken: ik heb mezelf mee om mij helemaal achter te laten, om daar iemand anders te zijn dan anders. Om daar te doen aan onvervulde dingen, om daar de ochtend blauw aan te raken. Om daar op de andere zijde van het bestaan te liggen en er te zwemmen in een eiland vol geluk. Als een mens in de mensen. En ’s avonds vier sterren op het bord na het bubbelbad.
Maar als ze daar dan, na uren waar ze absoluut wilden zijn, aan het bloedhete zand raken, is het tegendeel reeds met hen klaar. Want nooit is iemand meer van zichzelf dan als hij elders is. Nooit is hij er iemand anders dan dat hij gewoon is. Omdat er voor hem geen ontsnappen is, omdat hij blijft wie hij is al reist hij met zichzelf de wereld rond. Omdat hij ginder na een paar dagen wil weten hoe het thuis is. Omdat hij ginder met de vraag blijft zitten wat zoek ik, wat vlieg ik achterna. De waarheid dat er niets op zijn eigen ik rijmt.
Want reizen confronteert een mens met zichzelf, met zijn eigen vreemde eenzaamheid die hij, paradoxaal genoeg, met reizen wil ontvluchten maar waarin hij nooit kan slagen. Je kan denken: ook in het hiernamaals zal zijn koffer klaarstaan, al is hij dan definitief ter bestemming.
Het is een ochtend als iedere andere ochtend en zo schuiven ze aan. Paspoort graag. Maar niet dat dit hen zal verplaatsen. Ze blijven hier. In het oog van zichzelf, in de schaduw van later. Maar wel met een goedlachs gelaat, met een hemd van kleur meneer dat het gedroomde jaar van veertien dagen is aangebroken.


GJB