zondag 17 april 2011

PLEK

Eerst was er de lente van de cassetterecorder. 1976. Je moet weten, wij kwamen uit een tijd van zwart-wit en een lp was een grote aankoop waarvoor je zes weken moest sparen. Niets was al cd en digitaal nog lang geen woord in Van Dale. Stilte viel toen nog op een zondag als je de fiets nam naar het uitstalraam waar de helden uit die tijd voor het grijpen lagen in zonovergoten dagen. Maar dus niet dat je er direct aankon. Thin Lizzy Live and dangerous, was een dubbelaar van veel, 500 frank. Dus nam je eerst de radio op, gratis van Caroline en voor de opwinding dat iedereen in huis ssst moest zijn want anders stonden ze er op. Zus liep door een gitaar alsof het niks was. Ik zei haar dat ze dwaalde, dat haar hak een kras was op mijn enige religie. Afspeelbare simpele tijden, opgehangen aan meezingbare idolen. In de zomer lagen we aan het oor van Pinkpop, het enige festival tijdens de jeugdfuif. Ook nog TopPop. Om de hippies aan de deur te zetten had men punk en Iggy Pop. Je lief mocht niet van disco houden, je droeg de smalste jeans die je aankon en voor de spiegel was je de beste Frank Marino. De tijd was een luchtgitaar dat op herhaling stond en een solo die nooit leek te eindigen. Maar zonder dat je het wist sloot de laatste noot iets af, werd een woord dat reeds binnenin jezelf lag.
Was het toen dat het voorgoed herfst werd, dat de hemel iets dichttrok? Oliecrisis en No futher. Wie in het zonlicht van zijn held wou staan werd donker. In ieder geval de dag waarop men op die plek een huid afwierp, een andere aantrok. Van Joy Division en dat we The Doors al hadden. De onuitgesproken Jim Morrison, de indringende Ian Curtis. En sex dat een lederen broek werd. Mythevorming.
Ook ging je neer, maar oppassen dat je niet helemaal door de naald van The End ging, de zanger van 9 minuten en een paar seconde, tot muziek afklokte op koorts, op dood. Je werd het bloed waarvan je wist: dit is mijn juiste lijf. Werd je het spiegelbeeld dat aan de rand een donkere prins werd. Jotie was gestorven aan junkieverdriet en hield een graf over aan een pijl in het niet. Maar toch nam je over, toch dacht je, deze romantiek kan ik aandoen van de enige roes die er toe doet. Ook nog dat je nooit buitenkwam zonder het gedicht dat je wou zijn. De draaironde rond jezelf: van Station to Station nam je iemand aan dat het zeer echt was, with The Hunger and The Thin White Duke.
Kwam Christiane F, in een jaar dat dicht tegen Berlin lag. Je ging ondergronds en eigenlijk kwam je nooit meer boven. Met eyeliner binnen ieders droom, met zolen van wind voorgoed doorheen de avond Europa. Wat volgde: Pére Lachaise en de weg Rimbaud, de hoed Bauhaus in de schim van Zillo.
Nu is Parijs nog altijd dichtbij en M’era Luna eigenlijk te ver. Maar je blijft gaan om te zien waar je nu staat, in de toekomst van je verleden, zo verder, op steeds dezelfde plek.


GJB