zondag 22 augustus 2010

Klara

Zondag is van elkaar de stilte verdragen, de spraak op nul zetten, de geur aan koffie laten. Het is ook weten dat zoiets goed is in een wereld die helemaal naar het lawaai is. Tijdens de gewoonte van de week ligt stilte meestal in de kleinste hoek van een kamer. Vandaag vult het een heel huis. Zodat alles nu na de woorden valt. De gedachte daaraan nestelt zich in een boek om te lezen. Een dag, na zes dagen op een rij. Als je zwijgt heeft het huis zichzelf aan de lijn. Ook nog: een bel van een beeld dat de middag niet ontploft in het gedicht dat je zonet las. Sla je een blad om, kan je hopen dat de tijd aarzelt om morgen weer de hort op te gaan. Ja, er is rondgang, maar dan zonder voeten. We bestaan in een seizoen van een kat op de middag.
Buiten is het geel en de bomen. Voor zover ik weet komt de nacht niet meer uit de grond. Het ergste gehad. En de wind die zich aan een tak houdt zonder bewegen. De wereld komt bij, maar dan leger.
Zie ik iemand, lopen de mensen ver uiteen. Dat je denkt: ze hebben een naam die je kan roepen in de woestijn. En dat ik beneden wordt van wat ik daarboven zie, waar de verdiepingen slapen in de wolken krijt een vliegtuig zijn lijn. Het moet zijn dat we vandaag kunnen dromen van een paar beelden eeuwigheid. Zoals intussen, zoals alles dat bewaakt wordt van zoemen in de lucht. Valt de koperen klokslag, lijkt het daarna weer jaren geleden dat wij iets hoorden. Zo dat wij met de bladwijzer warmte steken in ons lijf. Alles harmonie en morgen is voor later, veel later. Geborgenheid herinnert zich mij.
Als de ogen even willen slapen zijn wij het allang eens met ons huis. Als vrienden voor het leven, als muziek maar niet te luid. Klara heeft het over Chopin en of dit dan geluk is. Maar een strijd die daar aan voorafging: ik in een kamer, de winter naar het verleden, de wijn eindelijk in de dorst van het woord even. En dat ik deze morgen een dag aantrok die steeds dichter bij thuis valt.


GJB