vrijdag 11 februari 2011

ROOS

De vraag luidt natuurlijk: moeten wij dat allemaal zomaar zien, zo’n lijden,zo’n dood van laatste maanden, laatste dagen tot een laatste snik het overneemt. Sterven op de bühne verscheen in de krant en ja, dat ze dat deed ter steun van lotgenoten, voor de kroniek van een moedige moeder, voor het onmenselijke menselijk te maken, voor de vechtster tegen het beest dat verwoest. Ook nog gauw getrouwd voor zij de schreeuw van de vlinder moest horen. Afgrond van afscheid in een laatste interview, de witste jurk voor inzage in de diepmenselijke ziel. In een ruis van beelden maar zeker, zij was een moeder zoals iedere moeder en vader.
Of de media keuze had in een verslag over onwerkelijk leed? Misschien was zij wel té herkenbaar om haar te negeren. Juist, je kan veel in het midden laten maar, zoals sterven de kracht van de dood niet ontkent en reactie kent, al zeker bij een publieke figuur die jong, mooi en een liefde heeft voor de lens, is er weinig ontkomen aan. En dat haar verhaal ook een economisch motief had is zeker, het publiek smaakt leed als zoete koek en vereenzelvigen, doet verkopen zo goed als seks. En dat een goede opmerker zag dat ze haar foute gedachtegoed had afgelegd onder de hamer van het lood, als mens was ik er blij om of zijn dat in deze woorden die hier niet passen. Zeker, de dood is van iedereen en daarmee het begaan, want als slachtoffer ben je met veel. Ook heeft sterven geen huidskleur en worden politieke lijnen altijd geslacht in de val van het definitieve mes.
Ja, ze ging ver in wat ze deed, op het randje af, en dat ze de menigte koos om uiteindelijk alleen te zijn, het was haar goed recht. Met de deuren open, het gemeen van de doodskop zover mogelijk voor zich uitschuivend. Haar strijd was sterk en dat sorteert respect en medeleven. Maar of het intieme van het aftakelen een column moest zijn? Ja, soms was er plaatsvervangende schaamte, soms zapte je weg, weg van het dagelijkse dialect "het is toch erg." Ook werd er niet genoeg halt geroepen tegen de bijna adoratie, het martelaarschap in lezersbrieven op de rand van de laatste zucht. Is het de tijd of is het Vlaanderen vraag ik mij af, elke emotie en gemoed opgevuld van beeldbuis, net, of populaire pers. Uitgekleed tot op het vergankelijke vel met kinderen op de arm, tot het banale in de buurt kwam waar het zeker niet moest zijn.
Moet de dood niet gereserveerder zijn, niet stiller dan de klok van de gazet? Verdient een verhaal van onwezenlijk afzien geen delicatere analyse dan het ritme van de oppervlakkigheid, de inkt van de zot in de straat? Of mag dat niet meer in deze tijd, in deze samenleving van voyeurisme, kijkcijfers, balansen over bestaan of niet-bestaan. Alsof je niet meer mag gaan liggen tussen vier muren van schuilen en dan zacht heengaan. Je kan denken: doodstil mag niet meer het woord zijn dat valt rond een bed, niet meer de stap zijn dat tussen grind en gaan een afdruk laat. Neen, het moet nu zo zijn dat men met veel lawaai vertrekt, dat van schreeuwerige kleuren je laatste portret is, dat het sobere van zwart uit ieder sterven wordt gebannen. Ja, ik stel met lede ogen mijn vraag of het ook nog over poëzie mag gaan, hoe verschrikkelijk zo’n moment ook stil staat. Roos is dood en rust is nu haar naam. Mag ik hopen dat iedereen haar nu loslaat, zodat enkel haar geliefden haar kunnen vasthouden?


GJB