zondag 26 juni 2011

KAPOTTE JURK

Wij kunnen het horen in haar kraken, in haar rokerige ruimte van zichzelf.Wij kunnen haar zien als de pijn van een jong lijf, als een leven van een pijl in het niet. Wij kunnen haar vinden in het onderland van haar stem, in de prikkeldraad van haar spuit. Dit voor de brandstof van haar schreeuw, voor het hart waarin de nacht een vriend is. Amy, frontvrouw van verval en rafelige huid, met heroïne als kapotte jurk. Eens de verslaving komt, lokken zware ogen je binnen in panden van eenzaamheid. De aanblik: op een oude ziel ligt angeldust als ondergang. Ik zou ze niet willen tellen de dagen dat zij haar bloedbaan vult met de risicoleeftijd 27 en dit met de groeten aan Janis, Jim en een Billie Holiday op speed. Geschiedenis als kerkhof, waar zelfs helden stilte en steen worden van hun eigen dood. Onherroepelijkheid. Want graven lonken het diepst naar zij die zich opbranden aan het vuur van hun heilige zijn. Je kan denken: zelfdestructie als het enige medicijn voor een bestaan dat te veel wordt. Wat vreet aan kas en rib een demon, een angstdroom voor het aangetaste talent. Rond de ingevallen huizen van haar roem staan mensen die haar willen helpen, maar wie ondergesneeuwd ligt van de witte hel blijft doof in bed. Wat rest: een achterkamer als laatste echo. Ik hoop dat zij alsnog gezond raakt door een lied en lief, maar de tijd wil dat zij enkel nog het nieuws haalt als bijbelse proportie van zelfvernietiging. Als een lijkenveld dat roept op een meisje dat verloren liep. From rehab tot rehab, met straks de tatoeage van vel over been. Misschien gaf ze te veel toe aan de moeder van alle publiek, die een cultstatus van bloed en verwonding toestaat aan de narren en de spotlights van een podium. Handgeklap uit duizend fans, tot ze niet meer terugkon. De haveloze ontluistering van Belgrado, het teken van de afgelaste tour. Haar manager sprak nadien van een ‘jarenlange’ verbanning naar woud en verse lucht. Bezinning in een kasteel van gedempt licht kan ook. En toch, als ik haar hoor zingen zou ik willen dat de kunstgreep van haar romantiek mij zacht gevangen blijft houden, dat haar blues nog een album op de been blijft. Maar ik vrees voor de naald die ieder vlees kreupel maakt.


GJB

vrijdag 17 juni 2011

De leegste wil van een zaal

De pure poëzie van het werk van de Argentijnse kunstenaar Jorge Macchi kan door iedere toeschouwer verschillend en naar eigen ‘zien’ worden ingevuld. Zijn werk houdt zich op in de suggestie, in de verstilde anekdotiek van het alledaagse, waarmee hij het dagdagelijkse overstijgt en de afstand aftast tussen wat wij begrijpen en emotioneel ervaren. Zijn composities getuigen van een dagdromend gegeven om door de realiteit te dwalen. In zijn werk sluimert het bestaan van een mysterieuze, unheimliche parallelle wereld onder de oppervlakte van de banaliteit. Hoe vorm en idee tot elkaar bestaan lijkt een doel te dienen dat ons overstijgt en persoonlijk raakt in onze relatie met het simpele van alledag. Dit met een sfeer van muziek, licht en schaduw. Het was wellicht dan ook geen toeval dat bij het ‘binnengaan’ van deze tentoonstelling het woord ‘droom’ mij inviel, terwijl ik voeten kreeg om het fragiele en sobere daarvan niet te verstoren. Macchi stuurt je de weg op van een bijna filmische atmosfeer, van een parcours vol onderliggende poëzie, van onbestemde stilte en het soort eenzaamheid van iets dat is gestopt, stilgevallen. Uit de zalen vandaan overvalt je ook nog eens de gevoeligheid dat er altijd romantiek schuilt in wat er broos met de mens samenvalt. Mijn bezoek leverde alvast deze persoonlijke kijk en ervaring op.
Al in de eerste ruimte wordt de bezoeker bij het oog genomen door een kast die in een muur lijkt gegroeid. Rendez vous uit 2009, alsof de stilte adembenemend heeft besloten om ons te desoriënteren en te laten kijken over de rand van wat we verstaan. Wie een fototoestel heeft haast zich om dit snel door te drukken op het negatief, alsof we bang zijn dat het moment zal kantelen om ons weer normaal in het leven zetten. In het toeval van wat je ziet speelt de kunstenaar met de zekerheid van het bekende: in gestolde setting is het misschien niet de kast maar de spiegel die ons slikt.
My wave uit 2010, is nog zo’n intrigerend werk. Je vraagt je muurbreed af of de mens in zijn honger naar wijdheid niet steeds op zijn beperkingen stuit. Tot waar de arm van de schilder gaat blijft het gaan als een golvend bestaan, maar ooit valt het stil en dan wacht altijd de stoel waarvan ze je naamloos afroepen met de zee in je rug, met de beperking om tot na de horizon te bestaan. Horizonte uit 1995, heeft dan ook een zekere verwantschap met My wave, al is hier sprake van een minimalistische aanpak. Een horizon wordt met veren eenvoudig verlengd tot waar het buiten de kleine foto valt. Het is van een intrigerend gegeven, alsof het werk in al zijn engte heel de ruimte moet dragen vanwege zijn naam en reputatie. Als je kijkt loopt de dag erlangs, al wil het haperen aan de veer die geprobeerd is door de hand van de kunstenaar, waarna de muur alles uitvlakt wat zich verder aandient als werkelijkheid. Als toeschouwer: even val je weg waar het wit van de ruimte je haalt.
In Still Song uit 2005, huldigt Macchi de brute kracht van het concept. Als vier muren rondom slaat hij het gat in jou, ogenblikkelijk en tussen de ogen. Een glitterbal boven je hoofd hangt aan je kop en trekt zich op aan je zicht alsof het niets is. Maar je weet wel zeker dat stilte en licht er strijd heeft geleverd om te overleven, al heeft dat een bombardement gekost van reflectie en aanwezigheid. Van de gaten in de muren blijf je achter, ook nog dat er daarbinnen ijskoud iets is gebeurd wat achterlaat.
Kom je buiten, stuit je op de wurging van je ogen: een kussen is klemgezet door touwen die dienst doen als een wrede notenbalk. In Pentagrama uit 1993, zijn klanken gesmoord of opgegeven in het oorkussen van de tijd. Alsof het werk al lang bestaat houdt het datgene stil wat je nooit kan vastpakken: dat alle muziek wordt weggewerkt in het behang en als verstikking rest om ooit nog over sterven te praten. Nocturno uit 2004, hangt aan de muur alsof de nacht met zijn speld nog iets zal laten vallen, al is iedereen van straat verdwenen en hebben de huizen een geheim aan lichtinval. De stilte is van een gehamerde tastbaarheid alsof het werk wil zeggen: ga zitten, ik zet je vast, luister naar wat de wereld donker en het moment eeuwig maakt, want het is mijn ziel die jou opraapt, naar binnen maakt, waar alles nu krimpt van uur en taal, zelfs schaduw komt er niet meer achter alles.
Het visueel sterke The longest distance between two points, dat speciaal voor deze tentoonstelling werd opgezet, bestrijkt een hele zaal. Dit werk is een metafoor voor vele denkrichtingen. Denk een luchthaven, paaltjes met zigzaggende linten waartussen mensen aanschuiven met een koffer als droom. De toeschouwer wordt beveeld de afstand te volgen, maar de droom is weggelaten en het is de vraag wie zijn bestemming haalt. Een looppad voor het leven zelf: de weg is voor iedereen uitgestippeld en gaat tot waar je denkt, ik heb er zicht op. Maar hoe lang het ook lijkt, plots kan het stoppen en dat maakt de rijen leeg. En hoewel de zaal gevuld staat als een heel leven tot aan de horizon, het is van een desolaat gegeven dat iedereen moet vertrekken.
Het laatste werk dat ik hier wil bespreken is Incidental Music uit 1997. Aan een gigantische muur, grote, eenvoudige papieren met daarop notenbalken vol lege muziek. Daarvoor hangt een koptelefoon aan een draad tot bijna op de grond alsof het leven daarvan afhangt. Dit werk haalt zijn sterkte uit de emotie van de eenzaamheid nadat iets is gestopt. Gaat rechtlijnig naar het hart met muziek die van de naald is gehaald en weggegomd in een groter geheel dan stilte. Je denkt aan de laatste man die hier kwam, met de tijd op zijn rug, met de eeuw die muziek altijd al was. Als hij wegging verdween hij uit zijn grondgetal als een voetstap. Dit voor de leegste wil van een zaal.


GJB

Jorge Macchi | Music Stands Still
van 30.04 tot 18.09.2011 in het S.M.A.K te Gent