dinsdag 7 februari 2012

Het wit van Raveel

Bij de zitbank waar hij recht op heeft wil hij even op verhaal komen, want de tijd heeft hem intussen ingehaald. Buiten is het rustig en zo spreekt hij tegen zichzelf, zo wil hij dat zijn woorden zich met alles nog gauw verzoenen, veel voor de vergetelheid wil behoeden. Maar aangewezen op het geheugen lopen zijn zinnen ver uiteen, alsof er geselecteerd is in de dagen, alsof de winter emotioneert, alsof wit sublimeert, fictionaliseert wat zijn goedkeuring niet kan verdragen. Gebogen is het woord, hij volgt trager. Ook nog omdat hij de realiteit ziet zoals alleen zijn geheugen het nog kan zien.
Rafelranden.
Zijn dag poneert een aangepast beeld, een aangetaste geur of andere dingen gekleurd door een deel onwaarachtigheid waaraan niet te ontsnappen valt. Toekomstbeeld onder een kale linde van stilgevallen wind. En dat later nu later is.
Hij is nog maar voor een stuk waar omdat alles wat afgelopen is daarover heeft beslist. Schiet hij een kant op, tracht hij te achterhalen wat niet meer ten volle kan bestaan. Mocht hij het kunnen zien, hij zou nooit nog écht zichzelf zien. Alsof hij met een gat zit in zijn leven op aarde, iets wil opschrijven aan de rand van het niets. De peilloze diepte van een hoofd, de huid van perkament en het vele dat hij zoekt in het wit van Raveel. Met mist tot in de vingers, met bevend papier boven de nulgraad van zijn warmte.
Je denkt: misschien schreef hij ooit poëzie over de schoonheid voor het verdwijnt.
Nu zingen zijn hersenen in het holst van de nacht, nu vergapen zijn ogen zich aan wat tastbaar ontbreekt. Nu vult sneeuw een open graf van groeven en stiltes, is de rest oude muziek. De vraag of hij nog een cello van Bach mag verwachten uit het ijle van zijn kieren, nu hij begint te passen in de negen levens van de schilderkunst met melancholie als verf. In zijn gezicht wordt hij een werk zonder titel met een jas waarvan hij het seizoen misschien niet meer zal overleven.
Staat hij op, zal hij de volgende dag weer minder weten omdat hij definitief de reis heeft genomen naar zijn verleden en niet meer terug kan keren zonder dit beeld. Deze avond nog, als hij weer een licht zal uitvinden voor zichzelf, zal het huis hem doven in dunne beenderen.
Het zal dan zijn dat over heel de wereld een laken zal liggen.


GJB