zondag 18 april 2010

Het repertoire van een eigen bestaan

Interview met Geert Jan Beeckman
Het repertoire van een eigen bestaan
door Jeroen Dera


Naar aanleiding van je debuut Diep in het seizoen schreef Alain Delmotte op Poëzierapport: "Het voordeel om te debuteren op middelbare leeftijd? Dat je het, op die leeftijd, zo stilaan begint te weten. Dat je een en ander doorziet en een en ander voor bekeken houdt. Dat je eigenlijk nog maar weinig hoeft bij te leren: het voornaamste werd je toch al afgeleerd." Hoe sta je zelf tegenover deze woorden?

Ik denk dat Alain Delmotte ergens een punt heeft als hij de voordelen opsomt van debuteren op latere leeftijd. Dit in de zin van dat niemand gediend is met een auteur die te vroeg van stapel loopt. Hij die staat te trappelen van ongeduld en stinkt van ambitie kan bijn eerste worp de mist ingaan. Dus niemand heeft baat bij een onvoldragen debuut. Het geduld dat de dichter aan de dag moet leggen voor het schrijven van goede poëzie, is eveneens het geduld om niet te vroeg te publiceren. Voorbeelden genoeg in de literatuur. Een debuut moet verantwoorden dat een dichter pas publiceert als zijn poëtica er klaar voor is. Zo niet, dan heeft het weinig zin. En ook: een debuut is eenmalig. Zorg dat het goed en correct is. Een dichter moet de kans niet vergooien door zijn eigen woorden te snel in een bundel te willen zien. Maar goed, of dit dan zozeer met een zekere leeftijd te maken heeft, wil ik hier in het midden laten. Er zijn immers altijd verschillen. In ieder geval mag ik van mijn debuut tevreden zijn met het winnen van de Herman de Coninckprijs 2008. Het was een mooie binnenkomer in de Vlaamse letteren.

Een hamvraag die wij dichters vaak stellen, is wat zij precies verstaan onder goede poëzie. Wat is jouw antwoord?

Bij poëzie gaat het mij om het onzegbare zegbaar te maken. Dat is mijn streven. Ik zeg ‘streven’, omdat dit het hoogste goed is dat een schrijver of andere kunstenaar kan bereiken in zijn of haar doen. Deze vaststelling noopt mij te zeggen dat wie dicht, of anders aan de kunst is, veel nederigheid aan de dag moet leggen. Je schiet, met andere woorden, steeds tekort in het bedoelde. Maar dat is nu juist het interessante en het boeiende eraan. Het is niet alleen deze zoektocht naar het meest benaderbare die mij bevalt, het schrijven van poëzie maakt van mij welhaast een completer mens. Het breidt als het ware het repertoire van mijn eigen bestaan uit.
Verder vind ik dat goede poëzie altijd moet proberen het universele achter het particuliere te tonen. In mijn eigen werk probeer ik zoveel mogelijk aan dat gegeven te appelleren en inhoud te koppelen aan taalmomenten met een blijvende ervaring. Dit alles moet de lezer aan het werk zetten om een eigen invulling te geven aan het gedicht. Daarom vind ik het niet onbelangrijk dat de lezer zich, tot op zekere hoogte, in het gedicht herkent.

Is er een traditie waarin je je probeert te scharen met je poëzie?

Als ik de recensenten van mijn eerste bundel mag geloven, behoor ik tot de romantici en de traditionelen. Dat is mij echter te kort door de bocht en te beperkt van oordeel. Ik denk dat mijn poëzie zich niet zomaar laat opsluiten in een traditie. Daarvoor is ze mij te eigenzinnig van idioom. Maar goed, ik schrijf en dat is alles en een dichter geeft altijd maar de helft. Wat de lezers of de critici met de andere helft doen, de beoordeling, dat ligt buiten jezelf.
Natuurlijk snijd ik als bijna alle dichters wat romantiek aan, maar om mij bij deze direct bij een strekking in te delen? Nee. Daarvoor is poëzie te veelzijdig om er niet aan te doen en te blijven steken in een vakje. Ik knip geregeld het richtsnoer van mijn betekenissen en taal door om bewust niet bij een traditie te horen. Want wil iedereen toch niet wat originaliteit nastreven? Misschien kan ik zeggen dat mijn werk van een persoonlijkheid is waarbij de dichter via zijn gedichten tracht te achterhalen wat aan hemzelf en bij uitbreiding aan het leven ontbreekt. Soms aanschouwend, soms van een bedrieglijke abstractie, met de ongrijpbaarheid van het bevreemdende. Veel meer dan dat ik door weinig uit te leggen veel wil uitleggen, valt er niet over te zeggen.

De laatste jaren beginnen steeds meer dichters te experimenteren met digitale vormen. Hoe sta jij daar tegenover?

Digitale poëzie is misschien nu nog geen volwaardig genre, maar wel al een heel nieuwe manier om getuige te zijn van poëzie of om aan poëzie te doen. Het is een manier om een vinger aan de pols te houden, hoe poëzie zich kan ontwikkelen met bijvoorbeeld de directheid van het net. Ook cd’s met verzen of andere digitale (beeld)vormen, doen zo zoetjesaan hun intrede. Op zich juich ik dat wel toe. Al was het maar om de simpele reden dat poëzie zich al genoeg in de slaapkamer van de literatuur bevindt, en dus gerust gediend is met een breder medium dan het traditionele boek. Dit alles zal met de tijd verworden tot nieuwe kunsten, geboren uit de traditionele schrijver en lezer, maar toch met een nieuw en bovenal ander publiek. De mogelijkheden lijken mij vrij onbeperkt. Maar er is natuurlijk ook een groot nadeel verbonden aan al deze evoluties. Iedereen kan tegenwoordig met zijn teksten naar buiten komen zonder dat daaraan een noemenswaardige kwaliteitsgarantie is verbonden. Iedereen doet wat hij wil, maar toch. Enige redactie is echt wel op zijn plaats. En ook: een boek in de hand is een fysieke bezigheid waarmee de schrijver en zijn werk tastbaarder blijft voor de lezer. Een niet te onderschatten vaststelling, me dunkt.

Dichter ‘zijn’ betekent meer dan alleen poëzie schrijven. Zo treden veel dichters op, houden zij er een weblog op na of doen zij redactiewerk. Wat doe jij zoal naast het schrijven an sich?

Ja, ook ik heb een bescheiden weblog. Een weblog met allerhande teksten, zoals dagboekfragmenten, columns en natuurlijk ook poëzie. Zie het als een manier van communicatie, van je eigen territorium uitbreiden, om jezelf onder het surfend publiek kenbaar te maken en te blijven. Ook nog Facebook, al is dat meer een prettige speeltuin waar je vrijblijvend kan vertoeven. Maar goed, al deze dingen dragen dus wel bij tot je eigen persoon, je eigen dichterschap. Optreden is natuurlijk van een andere orde, maar is zeker op tijd en stond nodig om in beeld te blijven. De mensen komen naar je toe en wie komt heeft interesse. Een andere manier van ‘dichter zijn’ vind ik vooral in reizen. Dichtbij of ver, dat maakt weinig uit. Al zijn er natuurlijk plaatsen waar je je meer aangesproken voelt dan ergens anders. Reizen heeft met ‘zien’ van doen. En laat ‘zien’ dan het voornaamste wapen zijn dat een dichter in zijn bezit heeft om de dingen te benaderen op hun detail of onderwerp. Ook de interesse in andere kunstvormen is een essentiële voedingsbron waaruit ik kan putten. In het verleden leende ik mij al eens voor een tentoonstelling waarin poëzie in relatie staat met beeldende of andere kunsten. Dat werkt zeer verfrissend en is van een niet te onderschatten inspiratie. In dat licht is het niet verwonderlijk dat ik verbonden ben met het Stedelijk Museum van Actuele Kunst (SMAK) in Gent. Ik schrijf regelmatig kunstrecensies voor hun weblog UrbanMag, en de tentoonstellingen zijn meestal van een hoog niveau. Ook de gesprekken met de kunstenaars zelf. Dat is mooi meegenomen. Zij getuigen meestal van een andere invalshoek en dat verruimt je blik.
Maar om op de kern van de vraag terug te komen: dichter ‘zijn’ is eigenlijk een voltijdse bezigheid met de voelsprieten omhoog.

Wat kunnen we het komende jaar van je verwachten?

Met Hersenneerslag staat er een nieuwe bundel in de steigers, al kan ik daar nog niet veel over kwijt. Laat ik zeggen dat het een ander werkstuk geworden is dan mijn eerste bundel. Normaal ook. Het zijn gedichten die ik nu kon schrijven. Niet gisteren of morgen. Want een mens schrijft zich maar op van een bepaald moment, je bent tenslotte alle dagen iemand anders. Van alle ikken die we geweest zijn en na elkaar. Wanneer de bundel het licht ziet, daar heb ik nog geen zicht op. In het najaar misschien, maar evengoed kan het begin 2011 zijn. En misschien begin ik wat met mijn columns en mijn recensies voor het SMAK. Ze zijn nogal poëtisch van aard en niet zelden krijg ik daar goede reacties op. Dus ja, wie weet zit daar muziek in. Voor de rest is er de hoop om her en der een optreden te versieren, want een podium is toch wel een biotoop waar ik graag verblijf om mijn ding te doen.



Auteur: Jeroen Dera
Gepubliceerd op 17 april 2010 in de rubriek Dichters

woensdag 14 april 2010

DEATH VALLEY

Dat aan kop van je dag een hoofd staat dat alles binnenlaat. Tot je steeds maar voller, zonder dat je nog leeg raakt. Dat je beseft het is een drama dat er niets nog te wissen valt. Zodat netvliesschade, kamergekte of een spiegel je dit laat zien. En het ergste van al: wij bezitten geen deleteknop, je wordt in zwaarte omgezet voor later.
En of zoiets aan de schouders hangt. Mannetje verte met in zijn krom geen ruimte meer, geen plaats om nog andere dingen voor het eerst te zien, te smaken, verwondering over uit te roepen. In knik met de vraag wat houdt ons aan het instinct, alles te willen opslaan met de gewoonte aan alles gewoon te raken. Als niet meer in staat te zijn iets kwijt te raken, te laten voor wat het is. Om weer onbevangen te kunnen beginnen aan een nieuw hoofd, aan nieuwe tijden van een eerste keer. Je wilt wel, maar niet dat het lukt. Je went aan alles tot je er moe van wordt en ouder dan je denkt. Je bent over halverwege al met voeten aan dat je tijd krimpt, zonder dat je iets achterna kan hollen of weer bij zijn begin kan vatten. Lopen als het verlangen naar iets nieuws maar dat weer het oude bekende zal bevatten. Fata morgana. Je gaat bedrogen slapen.
Vraag : waar zoek ik de wereld af? Waar is er een stilte die mijn archief leger maakt? Waar ligt de afstand van zien die mij opruimt tot waar ik weer verder kan? Waar ligt duizendmaal de tijd waar ik weer in kan?
Stof tot nadenken. Death Valley. Ook nog het verlangen naar wind als het soortelijk gewicht van leeg.
Maar je ogen. Ze blijven zien wat al gezien is. Als niets nieuws onder de zon. Als een dagelijks leven. Je vindt niet de knop om je af te zetten.
Als ik de mensen zie, alsof we allemaal klem zitten in hetzelfde hoofd. En daarna weer verder, weer iets zwaarder dan voorheen en ’s morgens weer die hypnose van het normale. Je gaat wel weg maar je neemt geen afstand en hoe zonde het is voor onze tijd. Zo dat we aannemen het is voor veel te laat in een choreografie van wat moet zijn. Mag je denken: zelfs in onze dromen lopen we gelijk. Gebogen.
Onder de loerhoek van het uur is er geen ontsnappen.


GJB