zondag 7 februari 2010

Haiti

Als we aanschuiven aan de kassa nemen we het beurtbalkje omdat het straks aan ons zou zijn zonder verwarring. Ieder zijn pakje boterham. Een hele week eten en drinken op een band veroorzaakt een lange rij wachten. Wij staan daar als iedere zaterdag gehoorzaam aan het moeten van onze inkopen. Een uitstap voor sommigen en ook nog als schapen met een klaagzang dat het met de wereld niet goed gaat.
Hét adres van onze verminderde koopkracht vergezelt van gejammer: als we onze rekening zien kijkt iedereen naar de bodem van zijn geld en zegt dat het in Haiti ook erg is. Wij steken onze luxe weg en praten dat de wereld afrekent omdat het zo moet zijn. Want wij krijgen geen dak op ons hoofd en wonen niet in een land dat kan scheuren. Ook nog wegkijken als getalm, maar toch het dringen.
Denken we, zoals het heimelijk misschien zou kunnen, waarom steken wij niet iemand voorbij die te traag is naar onze winkeldag? Die arrogantie dus om ons gauw af te betalen.
Als die voor ons te weinig in beweging komt, zien we het uur sneller gaan en we moeten de wereld nog gaan redden op een middag. Wat we allemaal zouden kunnen doen:
een verwarmd terras gaan zitten, met de kinderen gaan ballen, met lekkere koek naar schoonmoeders gaan. Allemaal om het slecht te hebben natuurlijk en nu weinig op te schieten. Wat op de proef staat: het karakter van ons geduld.
Wij kijken toe met veel maar grijpen niet in, zijn traag van begrip als het over een ander gaat. Als nummers van het rijke westen handelen we in vlees, boter, een fles wijn. Welstand. Omdat niemand van ons honger heeft of een gebroken huis, is er andere ergenis. Met verwaande voeten aan maken wij een lelijk lawaai.
En is het dan nu eindelijk aan mij? Als van elkaar naar het betaalbakje. Ieder zijn code. Ieder met schuld aan het adres van iemand anders.



GJB

1 opmerking: